Al vóór de Eerste Wereldoorlog (vanaf 1907) zijn er ziekenautomobielen in Nederland die vooral in handen zijn van particulieren. Ook het Nederlandse Rode Kruis is met vier ziekenauto's aan het experimenteren gegaan." Eén stond in het nabije Lochem en viel onder de afdeling Lochem-Laren. De tweedehands Fiat is echter geen lang leven beschoren en al in 1914 moet de wagen afhaken. Voorts zit er vanaf 1913 een ziekenwagen in Zwolle bij de firma Sietsma die een contract sluit met de Provinciale Overijsselse Vereniging 'Het Groene Kruis'. Het is niet bekend of deze, een donkerblauwe Darracq ook in Twente mensen vervoerd heeft.
Na de Eerste Wereldoorlog komen er dan ziekenauto's in de drie grote Twentse kernen. Hengelo is het eerst, gevolgd door Enschede en daarna Almelo. Het zijn echter niet de enige plaatsen waar men aandacht besteedt aan het ziekenvervoer en overschakelt op auto's.
In september 1914 wordt te Hengelo een afdeling opgericht van het Nederlandse Rode Kruis. De burgemeester, mr. N.A. Tonckens, neemt hiertoe het initiatief. Ook begint men enthousiast met het formeren van een transport colonne als onderdeel van de afdeling: een avond per week krijgen de aspirant-leden theoretisch onderricht van de arts Alers en zaterdagmiddag marcheren de leden het veld in om daar in de praktijk te oefenen. Voor die oefeningen wordt ook wel rijdend materiaal gebruikt van de Hengelosche Eerste Electrische Machine-en Apparatenfabriek (HEEMAF).
De raderbrancards van de colonne worden zo nu en dan ingezet voor vervoer van zieke en gewonde Hengeloërs. Veel colonne leden zijn werkzaam bij de bekende machinefabriek van de gebroeders Stork. De bazen steunen het Rode Kruis, want ze zijn bereid het personeel te laten gaan en door te betalen als er overdag een echte inzet is. Ook fungeert de fabriek overdag als centrale voor meldingen. In de avonduren moet de melder -vaak de politie of een huisarts- zich vervoegen bij de penningmeester van het Rode Kruis.
Bron: Holec Historisch Genootschap.
Comments powered by CComment